Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1800. Hij is penningzestien,d.w.z. hij is zuinig. Zie Klucht v.d. Pasquilm. 21: 't Overleggen tegens de penning sestien; Molema, 320 a: penningzestien wezen, zuinig zijn; 't is 'n penningzestien, gierigaard; vgl. het fri.: hy past op pinningsechstsjin, hij is uitermate zuinig. Wellicht is de uitdr. ontstaan uit een vollediger ‘hij is op den penningzestien’ (nl. gesteld), zooals Harrebomée II, 178 b vermeldt met deze verklaring: ‘hij is schraapzuchtig, genomen naar de handeling van den woekeraar, die hooge winst neemt. Door penning verstaat men het getal, dat aanduidt, hoeveel maal het percent in de 100 zelve begrepen is: de penning 16 is dus 6 1/4 percent, eene interest, die tot de hoogste behoort’; zie Sewel, 635: Tegens den penning twintig, at five per cent. Vgl. ook tegen den penning zestien verkoopen, zeer duur verkoopen; Antw. Idiot. 952: drinken, zuipen, vloeken tegen penning zestien op, d.i. veel drinkenGa naar voetnoot1); 1479: stoken tegen penning zestien op, hard stoken; Schuermans, 883: tegen den penning zestien, zeer duur (Brab. en Antw.); Land v. Waas: 't is altijd penning tien, altijd duur te betalen. |
|