Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1779. Part noch deel aan iets hebben,d.w.z. niet in iets deelen, geen deelgenoot in iets zijn; geen schuld aan iets hebben; mnl. part noch deel, part of deel (of delinghe) hebben ane iet. Het znw. part, zuidnl. paart, is ontleend aan het fr. part (deelGa naar voetnoot4)). In de 16de eeuw ook part (paert) en deel hebben met iemand of van, aan iets (Plantijn; vgl. Rutten, 167 a: paart-en-deel, aandeel; Tuerlinckx, 490). Zie verder R. Visscher, Sinnep. 108: Geen part en deel hebben aan iets; Font. 93 r; Mouf. 30: Part noch deel hebben van iets; Vierl. 72: Paert ende portije hebben met iem.; bl. 78: Paert ende deel hebben in iets; Ndl. Wdb. XII, 531-532. Ook kende men in de 17de eeuw parten en deelen in den zin van ‘partiri’ (Winschooten, 185). Vgl. voor de 18de eeuw Halma, 497: Ik wil aan die zaak part nog deel hebben, je ne veux | |
[pagina 141]
| |
pas avoir de part à cette affaire ou dans cette affaire; je ne veux pas m'en mêler; fri. ik ha dêr part noch deel oan; fr. avoir ni part ni quart à qqch; eng. neither part nor lot; neither art nor part; no part or share (Prick). |
|