Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1772. Een panische schrik,d.w.z. een geweldige, groote schrik, zoo genoemd naar den Griekschen veld-, bosch- en herdersgod Pan. Volgens Baumeister, Denkmäler des klass. Altertums II, 1149 ‘ist die Sage vom panischen Schrecken hervorgegangen aus dem Grauen vor plötzlichen Tönen in der Waldeinsamkeit und aus dem mannigfachen und starken Widerhall in Thalgründen und zwischen Bergwänden’. Roscher denkt aan het verschijnsel, dat vele dieren, vooral schapen en geiten, 's nachts door het geringste onverwachte | |
[pagina 138]
| |
geluid hevig schrikken en dan als dol wegrennen en voorthollen.Ga naar voetnoot1) In het Grieksch was de Φόβος πανικός reeds spreekwoordelijk; zie Büchmann, bl. 84. Vgl. het fr. panique, eig. terreur panique; ndl. paniek; eng. a panic (fear or fright). |
|