Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1771. In de pan hakken.Ga naar eind1771Eig. van spijzen gezegd: ze stuk hakken om in de pan gestoofd of gebraden te worden; vandaar fig. van soldaten, van een leger: neersabelen (hd. niedermetzeln), tot den laatsten man vernietigen. De vergelijking met hd. in die Pfanne hacken, in den Kessel hauen, zu Kochstücken hauen (Schrader, 30-31); zur Banck hauen; mnl. melcanderen te bancke houwen, niets goeds aan elkander laten (Mnl. Wdb. I, 564) en het fr. tailler des croupières à l'ennemi en tailler l'armée en pièces (Hatzfeld, 2118); eng. to cut to pieces gebiedt deze verklaring. Vgl. ook in sporttaal de naam inmaak voor een toegebrachte algeheele nederlaag.Ga naar voetnoot1) Blijkens Winschooten, 184 is de uitdr. in de 17de eeuw bekend. Zie nog Voskuyl, Oude en Jonge Hildebrant, 1663, bl. 54: Hy hilder (hieuw er) by mijn tijt wel hondert in de pan; Sewel, 629: In de pan gehakt worden, to be put to the sword, to be cut to pieces; Tuinman I, 333: Iemand in de pan frikasseeren, iemand geheel verpletteren; 281: In de pan hakken, dus noemt men ter neder sabelen, matzen, 't geen ook gezegt word, tot hutspot kappen; zie verder J.v. Gysen, Ged. I, 91: De Fransjes zyn gekapt tot frikkedillen; Landl. 111: Leendert, 'n haas! en die slaat 'm z'n kop zóó an panvisch; het Ndl. Wdb. V, 1558-1559; XII, 261; Nkr. I, 17 Nov. p. 3; De Telegraaf 16 Jan. 1915 (avondbl.) p. 1 k. 3; Borchardt no. 910; Ndl. Wdb. VII, 1529; Afrik. in die pan hak, en vgl. het 17de-eeuwsche in de pan raken, in de slachting, in het gevecht geraken, te gronde gaan, omkomen. |
|