Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1762. Hij is op zijn Paaschbest gekleed,Ga naar eind1762d.w.z. hij is op het mooist gekleed. Vroeger stak men zich op Paschen in nieuwe kleeren, de ‘Paaschpronk’; een gewoonte, die nog niet verdwenen is. Vgl. voor het mnl. Hild. 243, 53: Die paesschen quam, tfolc wert moy; voor de 16de eeuw Everaert, 80: Ic hebbe my selven ghecleedt in sulcven gebare
Alleleens oft nu Paesschendach ware.
| |
[pagina 134]
| |
Zie ook Brederoo I, 244, vs. 69; Focquenbroch, Aeneas, 2622: Die Hecuba eer placht te dragen als sy gekleedt gingh op haer Paesch; Joos, 75; Ter Gouw, Volksvermaken, 209; Ndl. Wdb. XI, 301 en vgl. Antw. Idiot. 1954 en Waasch Idiot. 502: zijnen paaschfrak aanhebben, op zijn beste gekleed zijn; 819: op zijn paaschbeste gekleed zijn; fr. se faire brave comme (au) jour de Pâques, zich uitdossen; fri. yn 'e paespronk. |
|