1754. Het paard, dat de haver verdient, krijgt ze niet,
d.w.z. eig. de boerenpaarden, die het haverland beploegen, doen dit ten bate van de heerenpaarden; overdrachtelijk: verdienste wordt niet altijd beloond; syn. van de paarden beloopen de prebenden en de ezels krijgen ze (De Brune, Bank. I, 301); die 't graan verdient, krijgt het kaf (Biekorf XI, 383); 't hooi is niet altijd veur de werkende peerden (Waasch Idiot. 295 b); 't heui en es nie altijd veur 't perd da' werkt, wie meest doet, heeft niet altijd de meeste eer (Teirl. II, 45). Zie Tuinman I, 257, die de zegswijze aldus verklaart: ambten worden doorgaans meer vergeven naar gunst, dan naar bequaamheden. Vgl. ook Smetius, 158: de peerden, die de haver verdienen, krijgen se minst; Coster. 168, vs. 534:
Men zeyt het leghe paert gaet in de vetste klaver
En dat het minste werckt dat eet de meeste haver.
In het Fransch: celui qui travaille, mange la paille; celui qui ne fait rien mange le foin; les chevaux courent les bénéfices et les ânes les attrapent; hd. das Pferd, das den Hafer verdient, bekommt ihn nicht; dem Esel der das Korn zur Mühle trägt wird die Spreu; eng. one beats the bush, and another catches the bird (Wander III, 1281-1284); Ndl. Wdb. VI, 147; Grimm IV2, 79; Eckart, 403; Jahrb. 38, 158. Voor Zuid-Nederland vgl. Schuermans, Bijv. 115 a; Waasch Idiot. 511 a; Rutten, 88 a; Antw. Idiot. 1962; Afrik. die perd wat die hawer (voer) verdien kry dit nie.