Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
1742. Overdu(i)velen,d.w.z. iemand bedremmeld maken; eig. iemand door te duivelen, d.i. bij den duivel te vloekenGa naar voetnoot1), met vloeken te overstelpen (vgl. Claes, 50), van zijn stuk brengen; 16de eeuw: iemand verbulderen (Kil.). In de 17de eeuw zeide men hiervoor iemand (ver)duivelen; in de 18de eeuw overdrommelen en thans eveneens in denzelfden zin bedonderen, overdonderen, 17de eeuw verdonderen en verblixemen (De Brune, Bank. II, 54), overbobbelen (Halma, 479); overdommelen (De Bo, 810); zie Taal- en Letterb. I, 302; Ndl. Wdb. XI, 1668; De Jager, Frequ. II, aanh. 28; Antw. Idiot. 919; Schuermans, 445 b (aldaar ook overbuffelen); nd. einen öwerdüweln, iemand bedriegen (Eckart, 396). |
|