Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |
van jongeren datum. Vgl. Winschooten, 255: ‘Opsitten, dit woord werd ook op de honden ens. gepast, als sij op haar agterste pooten gaan sitten: het welk een groote onderdaanigheid beteekend: gelijk het ook daarom (oneigendlijk) tot die menssen werd overgebragt, die in alles de wil doen van die geene, wiens lijf eigens sij sijn.’ Vgl. verder Gew. Weeuw. III, 76; Tuinman I, 328: Hy zit op met hangende pootjes: dit zegt men van slaafsche menschenbehagers; Esopet, Napelsche Hengst, 7: U past het zwygen en opzitten, ons het heerschen; Halma, 476: Ik zal hem wel doen opzitten, ik zal hem wel tot reden brengen of gedwee maken. Eerst in de 19de eeuw is het latere toevoegsel er bij gekomen; vgl. Loosjes, Bronkh. 2, 147: 't Zou de eerste niet zijn, die eindelijk voor een wijf opzitten en pootjes geven leerdeGa naar voetnoot1); zie verder Jord. 248; Mgdh. 150; St. L. 2: Je vacantie thuis doorbrengen op dierbaren geboortegrond, opzitten en pootjes geven daar waar eens je wiegje stond; Nkr. I, 26 Mei p. 2: Eeuw aan eeuw hebt ge op haar commando in 't stof gekropen, opgezeten en 't mooie pootje gegeven; II, 15 Nov. p. 6; VII, 19 April p. 4; Nw. School, VII, 96; VIII, 214: Twee maanden lang heb ik me (bij eene sollicitatie) daar al die vervloekte peutermannetjes afgeloopen en opgezeten en pootjes gegeven. |
|