1724. Opgeld doen.
Onder opgeld (hd. aufgeld) verstaat men het geld, dat men bij het wisselen van eene betere muntsoort tegen eene geringere ontvangt boven de gewone waarde, het agio; vandaar de uitdr. opgeld doen, meer waard zijn dan het gewone bedrag. Vervolgens kon opgeld doen bij overdracht in toepassing op personen en zaken de beteekenis aannemen van in zeker geval veel waard zijn, in trek, gezocht zijn, opgang maken; zie Ndl. Wdb. XI, 717-718 en I, 2068; fri. opjild dwaen.