1723. Met open vizier,
d.i. openlijk, niet bedekt, zonder zijn naam te verzwijgen; eig. met onbedekt gelaat, gezegd van een ridder, die met opgeslagen vizier (fr. la visière, helmklep) strijdt, zoodat men zijn gelaat kan zien en men weet met wien men te doen heeft; Ndl. Wdb. XI, 513; Harreb. II, 387; hd. mit offenem Visier kämpfen; eng. with open visor.