Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1709. Zijne ooren zullen tuiten.Deze uitdrukking wordt gebezigd ten opzichte van iemand over wien in zijne afwezigheid druk wordt gesproken, en dus met het bijdenkbeeld, dat dit op de eene of andere geheimzinnige wijze den betrokkene op het oogenblik zelf ter oore komt. Dat dit volksgeloof reeds zeer oud is, bewijst Plinius, Nat. Hist. XXVIII, 2, 5: quin et absentes tinnitu aurium praesentire sermones de se receptum est. In de 16de eeuw was dit geloof ook bij ons bekend, blijkens Boëth. 223 b: Het heten Salvatores, die als einighe hare leden wee doen of zeer, daer an wat toecommens voorweten willen, als ant jeuken of tuten vanden oren wat niemaren; Campen, 73: ‘Ick was gisteren op een stede, daer waerstu oock. Daer wart dijnre ghedacht, daer saestetu oock mede over tafel, du aetst ende dronckest mit ons. - Oock in 't guede? - Voorwaer in allen gueden. Hebben u die ooren niet getuytet? - Certeyn, ick wust niet hoe my die ooren soe seer tuyteden’. In dien zelfden tijd meende men ook, dat wanneer het rechteroor tuitte er goed, maar wanneer het linkeroor dit deed, er kwaad gesproken werd. Zie Hooft, Brieven IV, 33; Suringar, Erasmus, CLVI en Willink, Amst. Arkadia I, 385: ‘Wy hebben onder ons nog eene bygelovigheit, als de ooren tuiten, wanneer men by het tuiten van het regter oor zegt, dat tot onzen lof gesproken wordt, gelyk in 't tegendeel by het tuiten van het linker oor, dat tot ons nadeel wordt gesproken’Ga naar voetnoot1). Somtijds wordt hier nog aan toegevoegd, dat wanneer men bij het tuiten van het linker oor op zijn tong bijt, de kwaadspreker dat ook moet doen en daardoor genoodzaakt wordt te zwijgenGa naar voetnoot2). Zie verder Tuinman I, 18; Ndl. Wdb. XI, 29; Waasch Idiot. 665; Villiers, 92; Grimm, Myth.4 935; Verdam in de Handelingen v.d. Maatsch. der Nederl. Ltk. 1897-1898, bl. 48; Volkskunde, XXIII, 229-232; Borchardt, 354; hd. das rechte Ohr singet | |
[pagina 112]
| |
(oder klinget) mir; Dirksen I, 72: 't linke ôr klingd mi, dâr segt wel wat slegts ofer mi; fr. les oreilles me cornent (ou tintent); eng. my ears tingle with it; fri. de earen tûtsje my; in het gri. ἁλλετκι ὀφθαλμός μευ ὁ δεξιός; lat. oculus dexter mihi salit, mijn rechteroog jeukt me; supercilium salit, mijn wenkbrauw jeukt meGa naar voetnoot1), dat als voorteeken beschouwd werd, dat men iets aangenaams zou zien, waarnaar men zeer verlangt.Ga naar voetnoot2) Vgl. no. 786. |
|