dezen muggezifter die kameelen doorslikt, nog wat zorgvuldiger de ooren hebben gewasschen; Nkr. III, 12 Sept. p. 2; 21 Nov. p. 3; De Tijd, 5 Febr. 1914, p. 5 k. 4; Nw. School, VII, 322; VIII, 292; enz. Ter verklaring waarom juist hier van het wasschen der ooren sprake is, wijst Dr. D.C. Hesseling in Tijdschr. XXVI, 66 vlgg. op het oude volksgeloof, dat kennis en inzicht uitsluitend afhankelijk zijn van de reinheid der zintuigen. Door het wasschen van de ooren wordt, meent men, beter begrijpen verkregen en omgekeerd door verontreiniging die gaaf weggenomen. Vuilheid daarentegen had de macht den geest te verstompen en verdooving te veroorzaken (vgl. lat. emunctae naris, schrander); zie verder Dr. Bl. III, 45; fri. immen de earen waskje; fr. laver les oreilles à quelqu'un; hd. einem die Ohren waschen, waarnaast in Zuid-Nederland ook gezegd wordt: iemand zijn ooren verwarmen (Joos, 107; ook bij A. Bijns) en iemands bol(le) wasschen (zie Schuermans, 67 b; Waasch Idiot. 131 b; Antw. Idiot. 269); iemand zijn broeksken wasschen (Antw. Idiot. 300), doch in den zin van iemand afrossen, hem afzeepen (Teirl. 57; vgl. fr. savonner la tête à qqn); ndl. dial. iemand een savenaad geve (zie N. Taalgids XIV, 198).