1696. Het laken door 't oog (of de oogen) van de schaar halen (of trekken).
Dit wordt gezegd van de kleermakers, in den zin van zich een gedeelte van de hun toevertrouwde stof toeëigenen: en vandaar in het algemeen: in zijn bedrijf oneerlijk zijn. Zie Roode Roos, 179: Die pelmetieren (kleermakers), die altyt deen elle stelen van den vieren die in dOoge moet vaeren; Winschooten, 221: Iets haalen door het oog van de schaar: dat is, iets kabassen, iets agter omhaalen; Van Moerk. 116; Pers, 476 a: Besteedster, 33; Van Effen, Spect. IX, 128; Sewel, 695: Iets door 't oog van de schaer haalen, knarpen als de snyders doen; vgl. Langendijk, Wederz. Huwelyksbedr. vs. 1526; S.M. 5: Miserabele manke kniplap. Zóó'n oog heit je scháár! Lappedief!; Ndl. Wdb. X, 2283; Joos, 169: al wat door de oog van de naalde kan, is voor den kleermaker; gron. ken 'n hijle bult door 't oog van 'n scheer, kleermakers stelen als raven (Taalgids IV, 284); nd. dör ett scherenoog fallen lote (Dirksen I. 288).