Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1651. Noppes,Ga naar eind1651d.i. niets, neen; zie Onze Volkstaal III, 197; Köster Henke, 48: noppes poen, geen geld; ik wou een sjaans (kans) bij haar hebben maar noppes, hoor je ('t gaf niets); Teirlinck, Barg. 49: noppis, ook noppe, hetzelfde als nobis, niets, neen, niemand, niet; Nkr. III, 3 Oct. p. 6: Onder dak voor noppes krijg je niet; Kokad. 60: In Holland kriegen de soldaten voor noppes gein; Het Volk, 25 April 1914, p. 5 k. 3: 'n Eersugduikelaar, die langs de rugge van de arrebeiers tweeduizend neut en voor noppes eerste klas reize in de wag wil sleepe; Mgdh. 139: As je nou nog 'n behoorlijk thuis had, maar noppes, hoor; Nkr. VIII, 14 Febr. p. 7: ‘Wel’, aldus de 2de sekretaris, ‘nieuws’? ‘Noppes’, was 't antwoord, we hebben een lauwGa naar voetnoot2) bestek gehad, er was niks te doen; Jord. II, 137; | |
[pagina 91]
| |
143; Veel te duur.... dock je dat 't noppes koste?; bl. 368: Komp Jode Jet voor noppes; Handelsblad, 22 Juni 1920 (O.), p. 2 k. 6: In die kinderjaren willen we immers liefst bakketbakker worden om voor noppes te kunnen smullen; Opr. Haarl. Cour. 29 Maart 1922, p. 9 k 1: De ambtenaars bij legioenen die eischen voor ‘noppes’ pensioenen; Van Ginneken II, 127: Is de groeze mol (is het kind doodGa naar voetnoot1))? Hij keek naar 't venster. - Noppes (neen)? In het hd. barg. komt noves en nobis in dezen zin voor (Kluge, Rotw. 159; 342; 484). De oorsprong is onbekendGa naar voetnoot2). |
|