1641. Nood breekt wet,
d.w.z. de nood dwingt somtijds de wet te schenden; gezegd ‘ter verklaring en verontschuldiging van iets, dat eigenlijk ongeoorloofd is of tegen de gewoonte indruischt, doch alleen door de bijzondere omstandigheden als gewettigd wordt’; Ndl. Wdb. III, 1238; lat. necessitas ante rationem est (Otto, 241). In de middeleeuwen: noot breect ewe (wet, zedewet); men breect die wet dor noot; die noot gheen wet en heeft of nootsin breket al belof; Campen, 90: nood breeckt Ee; Vondel, Gijsbr. v. Aemstel, vs. 571:
De wetten zwijgen stil voor wapens en trompetten.
De nood breeckt wet: gy mooght op geene wetten staen.
Vgl. verder C. Wildsch. I, 52; het hd. Not kennt kein Gebot; nd. Not holt gên Gebot; fr. nécessité n'a point de loi; eng. necessity has no law; zie Wander III, 1051; Harrebomée I, 440 b; Villiers, 87; Joos, 159; Waasch Idiot. 461 a: nood breekt wetten; Antw. Idiot. 1918: nood breekt wet.