1629. Tusschen neus en lippen,
d.i. terloops, in het voorbijgaan; eig. van spijs of drank: in den tijd dat spijs of drank zich tusschen neus en lippen bevindt. Vgl. Het Volk, 3 Jan. 1914, p. 9 k. 1: Het moest wel spannen, wanneer zij 'n beroep deed op de vereeniging van liefdadigheid, want de dames verweten haar, zoo tusschen neus en lippen door, dat de kinderen er toch niet hongerig uitzagen; 3 Febr. 1914, p. 2 k. 3: Nu vindt het vaak plaats dat buiten den gewonen rangeerdienst ons order wordt gegeven dat er met trein zooveel een rijtuig medegegeven moet worden. Zulks geschiedt dan vaak tusschen neus en lippen.