1626. Iemand iets (niet) aan den neus hangen,
d.w.z. iemand iets (niet) mededeelen, een geheim (niet) toevertrouwen, waarvoor men in Groningen zegt: iemand iets (niet) aan den hals hangen (Molema, 143 b); in Twente: iemand iets an de ooren hangen; elders ook aan 't oor hangen; in de 18de eeuw: in 't oor hangen (Ndl. Wdb. XI, 32). Eene sedert de 17de eeuw voorkomende uitdrukking; zie o.a. Westerbaen II, 766: Hebt ghy misschien wat gunst van uw meesteress' ontfangen, en wilt ghy yder een dat aen zijn neus gaen hangen? Zie verder Tuinman I, 182 en 199: Men behoeft dat elk niet aan den neus te hangen, dat is, te maken, dat hy den snuf daar van kryge,; zie nog W. Leevend VI, 9; C. Wildsch. VI, 39; Sjof. 253; Prikk. V 16; enz. In het Friesch: immen net alles oan 'e noas hingje. Voor Zuid-Nederland vergelijke men Joos, 93; 123; Claes, 159; Schuermans, 276 b en 407 b; uw neus is geen kapstok, er moet niet alles aangehangen worden, gij moet niet alles weten; zie ook Schuermans, Bijv. 148 a; De Bo, 738: iets aan iemands neuze knoopen; iets aan allemans neus knoopen (Joos, 116; 121; Waasch Idiot. 457 b); Rutten, 153: iets aan iemands neus hangen, hem iets toevertrouwen, wat hij niet mag weten; uw neus is geen kapstok, gij zijt te nieuwsgierig; Harreb. I, 382 a; hd. einem etwas auf die Nase binden, mitteilen, zuweilen mit dem Nebensinn der Täuschung.