Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1624. Iets in den neus krijgen (of hebben),d.w.z. iets in de gaten, in 't snotje krijgen (Waasch Idiot. 600 b: iets in 't slotje? krijgen), in den snuf hebben (Schuerm. 408), den reuk hebben van ietsGa naar voetnoot1), er de lucht van krijgen, iets neuzen (Halma, 380), eig. van een jachthond gezegd. Vgl. ook het adjectief neuswijs, hd. naseweis, dat oorspr. gezegd werd van dierenGa naar voetnoot2), vooral speurhonden, eine feine Nase haben; fr. avoir le nez fin; zoo nog in Zuid-Nederland; zie De Bo, 739: De jachthonden zijn neuzewijze beesten; ook de snof, de lucht, de vonk(en) in den neus krijgen (Ndl. Wdb. IX, 1894; Harpoen, vs. 98). Zie voor het bestaan der uitdr. in de 17de eeuw Pierlep. 18; Van Moerk. 294; voor de 18de eeuw vgl. C. Wildsch. III, 327; Halma, 380: Iets in den neus krijgen of hebben, ergens de lucht van weg krijgen, avoir le vent de quelque chose; Harreb. II, 125: Ik had hem dadelijk in den neus; Villiers, 87. In het Friesch: hwet yn 'e noas krije; in Zuid-Nederland: iet in de neuze krijgen of hebben (De Bo, 738 b; Claes, 159; Rutten, 153; Tuerlinckx, 410; Joos, 85); iet in den neus of in 't neusken hebben (Antw. Idiot. 853); iet in 't snuitjen hebben (Antw. Idiot. 1144). Vgl. no. 1438. |
|