1616. Zijn netten (of netjes) drogen,
d.w.z. een tijd zuinig leven om zijn geldzaken te herstellen; vroeger ook toegepast op een dronkaard, die ophoudt sterk te drinken; zijn roes uitslapen. Vgl. Cats I, 544: Wilt gy 'er somtijds een glaesjen op setten, t' is wel mijn vrient! maer drooght uw netten (wees matig); Winschooten, 164: Netten droogen: het welk oneigendlijk gepast werd op luiden, die wat opgetrokken, en gesoopen hebben, van deselve werd gesegt, dat sij haar netjes wat moeten droogen, dat is, dat sij wat moeten soobereeren, en uitvasten; Tuinman, I, nal. bl. 23: Hy moet zyn netjes wat droogen; Netten, die te water geweest hebben, moet men weder droogen, op dat ze niet verrotten. Dit past men toe op dronkaards; Halma, 379; Sewel, 520: Zyn netten droogen, naar den dronk uitslaapen en vasten; Van Eijk I, nal. bl. 6: dan moest hij zijn' netjes droogen, zijn roes uitslapen; III. 74: hij droogt zijne netten (ook netjes), hij rust wat uit, ook wel: hij scheidt er uit met wijn of sterken drank te gebruiken, of hij slaapt zijn roes uit; Harreb. II, 122; Kippev. II, 247: Er komt eenmaal een tijd dat men zijn netten uit het water neemt; Ndl. Wdb. IX, 1866; III, 3405.