Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
1610. Nekslag,d.i. een slag in den nek (eig. van wild), mnl. halsslach; bepaaldelijk een die den dood tengevolge heeft, de doodslag; meestal fig. eene gebeurtenis, eene handeling, waardoor een eind aan iets gemaakt wordt, die iemand ruineert, te gronde richt, hem den nek, den hals breektGa naar voetnoot1), hem nekt; vgl. Harreb. II, 119: Hij geeft hem den nekslag; Ndl. Wdb. IX, 1820; Afrik. iemand'n nekslag ge; hd. einem das Genick brechen; zie no. 408; 657 en vgl. Tuerlinckx, 670: Inne slag in 't vas (nekspier, hals), een genadeslag. |
|