1591. Uit den naad
in verbinding met sommige wkw. beteekent ‘kapot’. Het Ndl. Wdb. IX, 1340 wijst op Antw. Idiot. 1911: Iets is of gaat uit den naad, wanneer de draad waarmede het genaaid is, losgaat; evenzoo in Waasch Idiot. 451; Schuermans, Bijv. 204. Dit is evenwel in Noord-Nederland onbekend, weshalve ik liever zou denken aan ‘bilnaad’, wat ook beter past bij het wkw. loopen. In die verbinding kon ‘uit den naad’ de beteekenis aannemen van ‘kapot’ en dan in dien zin ook bij andere ww. worden gebruikt. Vgl. de syn. uitdr. zich uit de mikken loopen, waarin mik bet. dat deel van het onderlijf, waar de dijen samenkomen; gron. 't gad oet de hoaken loopen, hard en driftig loopen (Molema, 526); Limb. de bee(n) oet de vot loope; fri. de skonken ut it gat rinne; Harreb. III, IV: De hakken uit de lijken loopen, zich haasten; zie verder Amst. 69 (zich uit