Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1589. Zijn naad (of naadje) naaien.Eene dial. uitdr. voor zijn gang gaan, zonder veel vertoon (of gerucht) zijne zaken drijven; ook: weten vooruit te komen, zijn voordeel doen; zijn grutjes kloppen; syn. van het sedert de 16de eeuw bekende zijn tuil tuilen, waarnaast ook iemand zijn tuil laten uittuilen, iemand aan zijn lot overlaten (De Vries, 101Ga naar voetnoot1)); iemand zijnen tuil laten gaan of volgen (Hoeuft, 613). Het was vroeger een zeer gewone uitdr., die o.a. wordt aangetroffen in Servilius, 15*: Hy naeyt vaste sinen naet; Van Vloten's Geschiedzangen I, 239; Huygens V, 59 (vs. 306); De Brune, 458: Hy naeyt daar wel zijn naeytjen onder; Winschooten, 160: Sijn naadje naajen, het welk oneigendlijk beteekend, sijn voordeel zoeken; Halma, 365: Zijnen naad of zijn naadje naaijen, zijnen gang gaan, zijn voordeel stil zoeken, aller son train sans rien dire, ne se point détourner, faire ses affaires à petit bruit; Harreb. III, 301 a; Ndl. Wdb. IX, 1339; N. Taalgids XIV, 255; De Vries, 85; Staring, De Zitbank, vs. 7. Vgl. voor Zuid-Nederland De Bo, 726 a: Laat elk zijn naad naaien, bemoei u niet met andermans zoeken; een naadje ten einde naaien, een werk voltrekken dat begonnen is. |
|