Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
van een veest of een scheet een donderslag maken; vgl. R. Visscher: Weermaecksters van donderende veesten (V. d. Laan II, 99); Schuerm. 581; Antw. Idiot. 1069; Tuinman I, nal. 30; Harreb. I, 143; hd. einen Furz für einen Donnerschlag ansehen); van een vingerlid eene el maken ('t Daghet, XII, 144); eenen donderslag maken van eene neute, die kraakt (De Bo, 749); hy maakt van een strooyen kruis een looden kruis (Tuinman I, nal. 29). De uitdr. komt in de 17de eeuw voor bij Idinau, 292: Ten is gheen kleyn dinck, een peerdt in een wiege: Dat seght-men uyt spot, van sulcke verwaende die een oliphant maecken van een vlieghe; De Brune, 25: Hy maect ons met zijn diep verstand van vliegh of mugh' een olyfant. Zie verder Tuinman I, 231: Zoo maakt men van een splinter een balk, en van een muis een olifant; Halma, 733: Van eene vlieg eenen olifant maaken, eene zaak zeer vergrooten, faire d'une mouche un éléphant; Harreb. II, 107 b; Villiers, 83. Dezelfde uitdr. bestaat ook in het Fransch, het Duitsch, het Engelsch, het Zweedsch, het Deensch en het Italiaansch; hoogstwaarschijnlijk is zij ontleend aan het Grieksch ἐλέφαντα ἐκ μυίας ποιεῖν; zie Wander III, 744 en Otto, 39. |
|