1567. Iemand iets op de mouw spelden,
d.w.z. iemand iets wijsmaken, bedriegen; fri. immen hwet op 'e mouwe speldsje of hwet oplappe; hd. einem etwas auf dem Ermel binden, seine leichtgläubigkeit misbrauchen (Grimm I, 557); ook einem etwas aufbinden oder auf die Nase binden, ihm eine Lüge aufheften (I, 622); Nederd. he lett sück wat up de Mauen stellen (Eckart, 351); oostfri. ên wat up de mau binnen of spellen (Dirksen II, 15); de at binde En Noget paa Aermet; lat. centones (lappen) alicui sarcire. Eene zeker reeds vrij oude uitdrukking, die in het Mnd. ook voorkomt, blijkens Schiller und Lübben III, 129 b: Up de mouwen binden, betrügen, en die bij ons in de 17de eeuw zeer gewoon was. Vgl. Poirters, Mask. 153: Als sy malkanderen louter blauw bloemkens op de mouw speten (ook bl. 274 en Antw. Idiot. 247); Amsterd. Vreugdestroom, 23: Jy queltme en speltme nu op de mou wat quackjes; Kluchtspel III, 80: Maer 't sijn al geen Evangeliën, die s'er een mens wel op de mou knopen; Langendijk, Wederz. Huw. Bedrog, vs. 1297; Van Effen, Spect. XII, 10; C. Wildsch. VI, 59; Tuinman I, 191; Sewel, 267; Halma, 177; De Jager, Frequ. II, 258; Ndl. Wdb. IX, 1187; Villiers, 83; enz. Ook in Zuid-Nederland is de uitdr. zich iets op de mouw laten speten, bekend (Schuerm. 395 en Joos, 84) of iemand iets op de mouwe spitten, iemand iets opvijzen of opdraaien (De Bo, 801 b); iemand wat op den rug speten ('t Daghet XII, 192). In het Antw. Idiot.: iemand iets opbinden, opdraaien, opladen, opspeten, opstoven, opvijzen; Rutten, 168: iemand een pak opstooten. Te vergelijken is wellicht ook het Westvlaamsche opsteek(sel), voorwendsel (De Bo, 799; 800); verder: iemand iets opbinden, wijs maken (Schuerm. 433 b en Tuerlinckx, 433); - opdouwen; - opstooten (Tuerlinckx, 436; 460); - opdraaien (Tuerlinckx, 436; Schuerm. 434 a); - opladen, opleggen (Schuerm. 436 a); - ophangen (hd. einem etwas aufhängen); - aan den neus knoopen (Joos, 93); iemand iets aan zijne ooren naaien (Ndl. Wdb. XI, 38); enz. Eene bevredigende verklaring dezer uitdrukking is nog niet gegeven. Vgl. evenwel uitdrukkingen als: iemand den kap, de kaper, zijn caproen (met hooi) vullen (zie Noord en Zuid XIV, 35; Ndl. Wdb. VII, 1549); het mnl. coveltimpen met vlocken vullen (vleien, honing om den mond smeren, beetnemen);