Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1543. Niet op den mond (of zijn mond(je) gevallen zijn,d.w.z. zijn woord goed kunnen doen, ook: goed van zich kunnen afbijten, een bekvechter zijnGa naar voetnoot2). Tuinman II, 209: Zy is op haar mond niet gevallen ‘dat zegt men van eene, die wel weet weêrom te spreken, en haar verdediging gereed heeft; Halma, 358: Dat vrouwmensch is op haaren mond niet gevallen, cette femme a la langue bien pendue; Sewel, 496; V. Janus III, 204; Harreb. II, 98; Villiers, 82; Ppl. 111; Schoolm. 247: De schoonmaaksters die trouwens geen van allen op heur mondjen zijn gevallen. In Zuid-Nederland zegt men hiervoor volgens Schuermans, 396 en 734: op zijnen muil, op zijn bakkes (ook Antw. Idiot. 179), op zijn blad (tongGa naar voetnoot3)), op zijne tong niet gevallen zijn (Antw. Idiot. 1251; Claes, 240; Waasch Idiot. 656 a); alsook op zijn smoel niet gevallen zijn (Tuerlinckx, 660) en in Limb. ze is neet op 't muelke gevallen (Jongeneel, 94); bij Poirters, Mask. 134: Een ander vrouwe... toonde dat haren mondt ook in geen maelslot (hangslot) en was gevallen. Volgens Taalgids VIII, 110 wordt nu en dan aan deze zegswijze toegevoegd: en zoo zij er op gevallen is, is ze er niet op blijven liggen, dat tevens de verklaring aangeeft. De Duitschers zeggen: nicht auf den Kopf gefallen sein in den zin van: geen domkop zijn, maar ook er ist nicht auf den Mund, aufs Maul gefallen (Grimm, VI, 1789; 2678; Wander III, 514; Eckart, 284), waarvoor men in het fri. ook zegt: hy is net op 'e mûle fallen, do 't tiid wier om praten to learen. In Drente zegt men in dezen zin: hom is 't spinrag ook nijt veur de bek mossen (Bergsma, 35; vgl. Campen, 126: hem en sal ghien spinnecobbe voer de mont wassenGa naar voetnoot4)). |
|