1541. Iemand iets in den mond geven,
d.w.z. iemand iets voorpraten; eene vraag zoo inkleeden, dat het antwoord er tevens in opgesloten ligt, gemakkelijk te geven is (fr. faire le bec à qqn; hd. einem die Worte in den Mund legen), waarvoor ook gezegd wordt iemand de pap in den mond geven (Harreb. II, 99; Kmz. 351; De Bo, 826; Waasch Idiot. 443 b; Antw. Idiot. 830; Schuerm. 387 b); bij Rutten, 179: Men zou het hem moeten met den pollepel ingeven, hij is zeer loom van begrip. In de middeleeuwen enen iet in den mont geven (bij Froissart, 147; 164); hd. einem etwas ins Maul (oder in den Mund) kauen, schmieren, streichen, ‘das bild lehnt an das kind an dem man den brei einstreicht’; zie Grimm VI, 1788 en Joos, 70: Ik gaf hem de pap in den mond, maar hij wou niet zwelgen, ik maakte hem het antwoord allergemakkelijkst en nog raadde hij het niet (Waasch Idiot. 255). Vgl. iemand iets voorkauwen (Harreb. III, 78), mnl. enen iet cnauwen (cnuwen); fr. mâcher qqch à qqn; hd. einem etwas vorkauen; Suringar, Erasmus, CLXXV: praemansum in os inserere.