Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1532. Een mof.Het znw. mof komt sedert de latere Middeleeuwen voor als scheldwoord en kan ontleend zijn aan het hd. muff, een knorrepot, onbeleefd, ongemanierd mensch; zie het Mnl. Wdb. IV, 1836; Van Moerk. 282: een Hoochduytse hans mof maf (bij R. Visscher, Quicken, 5de schok: Hans mifmaf; vgl. hd. muffmaff). Vooral is dit znw. bekend in de sedert de 17de eeuw voorkomende zegsw. zwijgen als een mof, d.w.z. een diep stilzwijgen bewaren, vooral waar het een geheim betreft. Zie Tuinman I, 312; Van Effen, Spect. XII, 191: Dat waren luiden, die zwijgen konden, als moffen; Langendijk, Wederz. Huwelyks Bedrog, vs. 7; Twee W.B. 66: Pronk, kè je zwijgen? As 't mot as een mof; Ndl. Wdb. IX, 992; Schuermans, Bijv. 199-200; Antw. Idiot. 824: die moef spreekt geen enkel woord; fri. swije as in mof.Ga naar voetnoot1) |
|