1528. Moederziel alleen,
d.w.z. geheel alleen, van allen verlaten; 17de eeuw moerlijck alleen, moederlijck alleen. In de middeleeuwen zeide men (al)moederene, mhd. muotarseine, muoter-eine, waarin ene, mhd. eine, een voorzetsel is met de beteekenis van verlaten van, gescheiden van, zonder, zoodat moederene eig. beteekent (zelfs) gescheiden van de moeder, geheel verlaten. Door de gewone versterking van al werd dit moeder aleene, hd. mutter-allein, terwijl het eerste lid later versterkt werd door ziel of mensch, zoodat men nu kreeg moederziel of moedermensch alleen (vgl. mnl. moederbaren en thans geen christenmensch, geen christenziel, vrouwmensch (vrommes), gijn moudersmensch (Molema, 271 b). Zie voor andere vormen Taalgids I, 125-127; Schuermans, 383; De Bo, 704 a en 685 a: mensch alleen; Loquela 323: moedergods alleen; moederchristenzielalleene en vgl. nog Zeitschrift für D. Wortforschung III, 246-249; Ndl. Wdb. IX, 941; Villiers, 81.