Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1500. Een menistenleugen (-streek).‘Een waarheid zeggen en een waarheid verzwijgen, - vooral ten halve de waarheid zeggen en den schijn aannemen, dat ze geheel en ten volle is medegedeeld, het antwoord op een vraag ontduiken en toch den vrager in den waan brengen, dat er niets aan het antwoord ontbreekt’, wordt door de niet-doopsgezinden wel eens met den naam van menistenstreken bestempeldGa naar voetnoot2). Het schijnt dat het ontstaan dezer benaming voornamelijk moet worden toegeschreven aan het schrander beleid en de behendigheid, waarmede in de 16de eeuw vele anabaptisten de vragen der inquisiteurs wisten te ontwijken, om zelve de vervolging te ontgaan en hunne geloofsgenooten niet te verraden en aan een wissen dood over te leverenGa naar voetnoot3). Ook de welvaart en de rijkdom van vele doopsgezinde kooplieden zal er toe hebben bijgedragen, dat afgunst en nijd aan bedrog en sluwheid toeschreven, wat alleen aan eigen krachtsinspanning, vlijt en spaarzaamheid was te danken. C.N. Wijbrands, Het Menniste zusje, bl. 81, is van meening, dat veeleer de oorsprong der zegswijze moet worden gezocht in de karakterfout van schijnvroomheid, uiterlijk vertoon, die zich vroeg of laat altijd wreekt. Die haar gebruikten waren de rechte broeders niet, maar namen slechts het uiterlijk er van aan, gelijk het Menniste zusje in ongunstigen zin het ware zusje niet was, maar een terecht gegispte nabootsing. Wat men onder een menistenstreek verstond, blijkt o.a. uit een te Franeker in 1610 verschenen pamflet, waar de schrijver zegt: Soo brenght hen leere mede, dat sy in een schijn der gheveynsder waerheyt loegentaal moghen spreken. (I) Tim. IV, 2, by exempel: Vraeght men tot een huys, nae een persoon, die sy niet willen bekennen, dat hy in dat huys is, so sullen sy haer handt inden wanbays, diefsack, mouwe, ofte op een ander plaetse steken, ende seggen, hy is hier niet, ofte sy sullen haer hant aen den hals, onder den schorteldoeck, ofte anders elders aent lijf legghen, ende segghen dan, hy is hier niet. T' is wel waer, daerse met den handt tasten, daer is hy niet, want sy seggen niet, dat hy in dat huys niet en is: ende alsoo bedrieghen sy die luyden’Ga naar voetnoot4). Vgl. verder | |
[pagina 23]
| |
Gew. Weeuw. I, 45: Menniste streeken; blz. 40: een Mennisten kneep; Vondel (ed. Unger 1648-1651), bl. 228: Mennoniste streecken; Van Moerk. 335: Wat dunckje van sulcke ollen te draeyen. Dat zijn Manniste streecken; Kluchtspel III, 35; C. Wildsch. V, 127; Harreb. II, 78 a; Ndl. Wdb. IX, 540. In het fri. in minniste set. In de 18de eeuw komt bij de dames Wolff en Deken ook een werkw. menoniten voor in den zin van ‘menistenstreken gebruiken’Ga naar voetnoot1). Mag vergeleken worden Campen, 113: Het is een Beghynen loeghen? |
|