Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1447. Lukraak,Ga naar eind1447d.w.z. onzeker, zus of zoo, in het wilde, op goed geluk af; 17de eeuw romp, slomp of romps, slomps (Winschooten, 213); wellicht eig. als het gelukt, dan is het raak; vgl. Sart. I, 10, 9: Wij spelen hier raeck wel heb wel. Vgl. verder Campen, 77: Luckeraeck, boter in dassche, dat ook voorkomt bij Brederoo, St. Ridder, vs. 1950; Spieghel, 296: Avontuur is ront, lok raak. Bij Coster, 521 vs. 798; 39 vs. 876 staat alleen raeck in denzelfden zin; zoo ook bij Kiliaen: Raeck, val, geval, casus, eventus fortuitus; fri. raeck, kans om te raken. Voor de 18de eeuw vergelijke men Van Effen, Spect. III, 36; 52; IV, 46; Halma, 330, die de uitdr. eenigszins anders citeert, nl. luk op raak! mogelijk, misschien; en: dat is luk op raak, dat is heel twijfelagtig of onzeker; Sewel, 466: 't Is luk of raak, t' is hap hazard, hit or miss; luk of raak (onbeziens, onberouwen), at random; W. Leevend II, 63: Het is altoos nog luk raak en met scheuren en breeken, dat wy er (in den hemel) komen; Tuinman I, 267; Nal. 10: Dat is, in 't wilde, luk raak; Harreb. III, 26: het is luk raak (of: luk wel, raak welGa naar voetnoot1)); fri. by lokraek, bij geluk; De Bo, 1236: valle wel, hebbe wel; Deensch: paa lykketraef; eng. happy-go-lucky. Zie Mnl. Wdb. IV, 882, waar de uitdr. verklaard wordt als: het zal een geluk zijn als het raak is. Syn. op Goeree en Overfl.: raak et neet dan bots etGa naar voetnoot2). |
|