Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1448. Iemand in de luren leggen,d.w.z. iemand foppen, bedriegen; thans vooral zich in de luren laten leggen, zich laten bedotten; in Zuid-Nederland iemand in de luiers leggen (Schuerm. Bijv. 232 b); fri. immen yn 'e ruften lizze. In de 17de eeuw bij Westerbaen II, 262 en Brederoo, Griane, vs. 1343, waar zich uit de oorspronkelijke bet. van iemand als kind behandelen, die van beetnemen, bedriegen reeds heeft ontwikkeld; zie ook Sewel, 467: Zy leiden hem braaf in de luuren, thei deceived him very much, they imposed upon him; zie verder Ndl. Wdb. VIII, 1430; Sprotje II, 70; O.K. 45; Slop, 241; 247; Mgdh. 282; Nkr. III, 1 Mei p. 2; V, 16 April p. 2; VII, 8 Febr. p. 2; VIII, 17 Jan. p. 6; Het Volk, 26 Maart 1914, p. 6 k. 4; 30 April 1914, p. 6 k. 1; enz. Dezelfde ontwikkeling van beteekenissen nemen we waar bij de uitdr. iemand in de kleeren steken (Van Dale; Antw. Idiot. 1183; De Bo, 1096; Schuerm. Bijv. 232 b; Antw. Idiot. 1816); iemand palullen (zie no. 1420 en Ndl. Wdb. XII, 254); iemand te kakken zetten (zie no. 1056), dat voorkomt in de Gew. Weeuw. III, 23 (Ik zet ze zoo meenigmaal te kakken zonder pot, doch ze geloofd my altyd); bij Spaan, 138 en Tuinman II, 112 en dat te vergelijken is met het Westvl. iemand in den kakstoel zetten, hem foppen, bedriegen; iemand op den pot zetten (Schuerm. 504 a; Ndl. Wdb. XI, 241); iemand in de doeken doen of leggen (Joos, 82; Teirl. 330; Waasch Idiot. 278 b); | |
[pagina 582]
| |
iemand in het pak duwen (of steken) (Schuerm. Bijv. 232 b en Maastricht); ook in de 17de eeuw iemand in het pack steeken (V. Moerk. 446 en vgl. Molema, 316; Gallée, 32 b); iemand in 't lange jak (kinderpak) laten loopen (C. Wildsch. VI, 239; Tuinman I, 312; Harreb. II, 168); iemand in de wieg leggen (Schuerm. Bijv. 391; Antw. Idiot. 1440); iemand doeken (of eig. blinddoeken? vgl. iem. kappenGa naar voetnoot1)); iemand in de broek steken (Hoeufft, 447). Vgl. Harreb. II, 184: Gij zult mij niet pijpkannen, dat is gij zult mij niet bedriegen. Minnen geven aan de zuigelingen wel eens de pijpkan, in plaats van de borst. Merkwaardig is de bet. die Tuinman I, 119 aan ‘iemand in de luren leggen’ toekent, nl. die van iemand dronken maken, hem van de bank drinken, in welken zin het ook door Halma, 330 wordt opgegevenGa naar voetnoot2). |
|