Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1443. Iemand niet kunnen luchten of zien,Ga naar eind1443d.w.z. iemand niet kunnen uitstaan, niet kunnen ruiken noch zien (fr. ne pas pouvoir sentir qqn.; hd. einen nicht riechen können), welke beteekenis het wkw. luchten in de middeleeuwen reeds had. Zie Despars, 4, 383: Dies hem tghemeente zo overgrootelix belchde, dat zy hem niet langher ghesien en mochten nochte luchten. Vgl. het Mnl. Wdb. IV, 864; Anna Bijns, N. Refr. 16; 87; Uitlegk. Wdb. op Hooft II, 224; Winschooten, 146: Iemand niet mogen lugten, iemand niet kunnen dulden, en hier van seid men: ik mag die vent niet sien nog lugten; Brederoo I, 59, 1523; 231, 511: De dingen die teghen menkander strijen en mogen menkaar in 't minste luchten noch lyen; Gew. Weeuw. III, 70: Al was je mijn dood Vyand, die ik pas zien of luchten mocht; C. Wildsch. I, 189; III, 279; IV, 81; Tuinman I, 171; Sewel, 463; Halma, 328: Zij mag die vent zien nog lugten, elle ne peut ni voir ni souffrir ce drolle-là; Sewel, 463; Harrebomée III, 45; Nest, 75; Prikk. V, 15; Gunnink, 165; De Bo, 354: ik kan hem gezien noch geluchten; Schuerm. 146: ik en kan dien vent niet geluchten (of ook geduchten); in het Waasch Idiot. 250 a: iemand niet kunnen gerieken, niet kunnen verdragen; Claes, 202: ik kan hem niet rieken, d.i. dulden, lijden; fri. ik mei dy loaije kerel net luchtsje; syn. van iemand niet kunnen hooren of zien o.a. bij Campen, 109: Ick en mach hem niet hoeren oft sien. |
|