Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1442. Om een luchtje gaan,Ga naar eind1442doodgaan, om zeep gaan; eig. uitgaan om een luchtje te scheppen (en niet weerom komen); vgl. fr. se donner de l'air, er vandoor gaan; | |
[pagina 579]
| |
Erasmus, Colloquia (anno 1664), bl. 178: Werwaerts ymant buyten om een logjen gaet; Winschooten, 146: Ik gaa om een lugje: ik gaa om een aavondlugje, naamendlijk te scheppen. Zie ook Starter, 441; Van Moerk. 87 en Halma, 328: Om een lugtje gaan, eene wandeling gaan doen, prendre l'air, se promener; Om een lugtje raaken, van kant of om hals raaken, passer le pas, être tué, périr; Tuinman I, 143: Om een luchtje geraken, om hals komen. Euphemistisch gebruikt men deze uitdr. ook voor doodgaan, evenals om een luchtje raken, dat Winschooten, 146 citeert: Om een lugje sijn: om een lugje raaken: om hals raaken; Snorp. I, 24: Hy is al om een luchje, den aessem is hem estopt. Ook zeide men: iemand om een luchtje helpen (bij Visscher, Brabb. 92; Baardt, Deugd. Sp. 11; Tuinman I, 143) en iemand om een luchtje zenden (Van Effen, Spect. IX, 15). Zie Onze Volkstaal I, 240, waar wordt medegedeeld, dat men te Zandvoort onder om een lechie gaen verstaat: een dutje gaan doen; Molema, 245 b: om 'n lochie goan, om zeep gaan, in vlammen opgaan; Boekenoogen, 582 b: om een lochie zijn, verbranden; fri. om in luchje gean, doodgaan, op de flesch gaan. |
|