Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 570]
| |
zich niet laten lompen trof ik het eerst in het begin der 18de eeuw aan bij Alewijn, Besl. Swaantje, p. 16: Neen, ouwe Cees laet zich niet lompen; Halma, 323: Ik zal mij van hem niet laten lompen, je ne me laisserai pas tromper de lui; zie verder fri. ik lit my net lompe; Gallée, 26: lompen, onbehoorlijk behandelen, beetnemen; laot uw nieet lompen; V.d. Water, 104: lompe, bedriegen, foppen; Houben, 106: zich niet laten lompen, zich niet laten voor den gek houden; ook: zich niet laten kennen op iets, royaal zijn (vgl. Archief III, 370); Schuermans, 347; Onze Volkstaal I, 126; Slop, 266; Peet, 147; De Arbeid, 20 Dec. 1913, p. 4 k. 2: Het bestuur dat hen door dik en dun verdedigde, laat zich ook niet lompen; hd. sich nicht Lumpen lassen, eig. sich nicht Lump schimpfen lassenGa naar voetnoot1), sich nobel zeigen; oostfri. ik wil mî nich fan hum lumpen laten (Ten Doornk. Koolman II, 546); Eckart, 335; Wander III, 284: sik nig lumpen laten, nicht geizig sein; Kluge, Studentenspr. 106: sich lumpen lassen, thun als wenn man arm wäre um eine Geldausgabe zu vermeiden (anno 1795). Vgl. no. 1399 en 1420. |
|