Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1417. De lip laten hangen,d.w.z. een ontevreden en zuur gezicht zetten, simmen (o.a. in Nest, 18; 147), summen, sumpen (Antw. Idiot. 1215), op het punt staan van te schreien, vooral van kinderen gezegd, dial. eene pan of een penneke makenGa naar voetnoot2); vgl. een hanglip, een pruiler. In Zuid-Nederland eene lippe (leppe) maken, de lippe(n) spannen, - trekken, - zetten (de beide laatste ook bij ons); in Kl.-Braband zijn lippen slepen of laten hangen (Joos, 86; Teirl. II, 208); Antw. een lip trekken of zijn lip laten hangen; fr. faire la lippe, faire une grosse lippe; Zaansch: een prutlip (pruillip) zetten. Vgl. Plantijn: Lippen, de lippe hangen laten, faire le lippu, labra exerere, labiosum agere; Halma, 321: De lip laaten hangen, pruilen, bouder, faire la mine; Van Effen, Spect. IX, 63; X, 19; XI, 147; C. Wildsch. III, 304; Tuinman I, 92; Sjof. 40; Ndl. Wdb. V, 2099; VIII, 2477; Villiers, 74. De Duitschers zeggen: das Maul oder die Lippen hangen lassen; in het nd. is bekend: de Lippen hongen lâten (Eckart, 330); oostfri. hê lett de lebbe (od. lipe) hangen (Ten Doornk. Koolm. II, 481); eng. to hang one's lip (verouderd). In Groningen: de lip op 't darde knoopsgat hangen loaten (Molema, 539 b), waarmede te vergelijken is haer aenschijn hangt in den derden schakele (bij Colijn v. Rijssele, Sp. der M. 1060); in Limb. hij heeft de lippen op de klompen hangen (is slecht geluimd; 't Daghet, XII, 126); fri. de lippe (of prullippe) hingje litte. |
|