Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1416. Niet linksch zijn,d.w.z. niet dom zijn; slim, gevat zijn; ook niet linksch vallen (Volkskunde X, 99); niet slinksch vallen (Schuerm. 623 b; Antw. Idiot. 1122; Rutten, 208 a). In de 17de eeuw was niet slinksch zijn zeer gewoon; zie Mnl. Wdb. VII, 1285 (16de eeuw); Van Moerk. 191; 390; Com. Vet. 68; | |
[pagina 567]
| |
Nederl. Volksboeken IV, 6 en Tuinman I, 263: Dus zegt men ook van ymand, die gezwind en geoefent is, hy is niet slinkschGa naar voetnoot1). Het adj. linksch in dezen zin is te vergelijken met het lat. laevus, dat eveneens linksch en dom, onhandig beteekent; Afrik. hy was nie links nie. Zie Ndl. Wdb. VIII, 2453. |
|