Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1411. Iemand aan het lijntje hebben (-houden of krijgen),d.w.z. iemand in zijne macht hebben, houden, of krijgen, op zijne hand hebben, tot zijne partij overhalen; vroeger ook: iemand aan zijn (of een) snoer hebben of krijgen; iemand aansnoeren (Ndl. Wdb. I, 328; 17de eeuw: iemand aan zijn koord krijgen; aan zijn ling (?Ga naar voetnoot1)) hebben (Lichte Wigger, 6, r); in Twente: eenen an 't töwken hebben; fr. tenir qqn en laisse; hd. jemanden am Faden, an der Schnure, am Schnürchen, an der Leine haben. Hoogstwaarschijnlijk moet lijntje hier worden opgevat in den zin van lang touw, waaraan bijv. een paard loopt. Zie Hooft, Ned. Hist. 25; Tuinman I, 296: Hij heeft hem beet, hij heeft hem vast, of aan 't lijntje; Halma, 319: Iemand aan zijne lijn of aan zijne zijde krijgen, mettre quelqu'un dans son partie; De Arbeid, 18 April 1914, p. 4 k. 2: De Heeren doen alsof zij de ministers aan 't lijntje hebben, ofschoon het precies anders om is; 11 Maart, p. 4 k. 1: De heeren patroons dachten de confectieslaven hiermede aan de lijn te houden; Sjof. 113: Ze zouën 'm thuis goed oppassen, ze zouën 'm wel aan 't lijntje houën; Nkr. V, 2 April p. 6: Arbeiders hou je aan 't lijntje heel hun leven, maar aan de patroons moet je wat toe weten te geven; Schoolm. 216: Zoo laat gij | |
[pagina 566]
| |
zelfs het kloekste brein wanneer 't u lust aan 't lijntje loopen. Syn. is iemand aan 't touwtje hebben (o.a. in Nkr. VII, 26 Juli p. 2); vgl. no. 596; fri. ien oan 't snoer ha, aan 't lijntje hebben. |
|