1410. Iemand met een zoet (of zacht) lijntje ergens toe brengen,
d.w.z. niet met geweld, doch op vriendelijke, kalme wijze iemand tot iets brengen of verleiden; eig. gezegd van een trekdier, een paard, dat met een zachten teugel (= lijn) geleid wordt. Vgl. Van Moerk. 450: Gy moet met een zoet lijntje by haar de vree zoeken; Hooft, Ned. Hist. 26: Immers by volken gewent met een zachte lyn geleidt te worden, als de Nederlanders; Pers, 141 a: Met een sachte teugel bestieren; 657 b: Met een soet lijntje; Van Effen, Spect. XI, 207: Hy is zo vol als een kartou; hy kan het niet langer op zyn beenen houden, en 't zou goed zyn hem met een zagt lyntje naar bed te krygen; V. Janus 3, 31: Langs een zoet lijntjen; Harreb. II, 32; Sjof. 40: Als jonge Miet uit d'r werkhuis kwam, moest die d'r met een zacht lijntje de deur uitdrijven; bl. 230: Als een krankzinnige, die met een zacht lijntje zijn huis uitgelokt, eindelijk merkt dat hij opgesloten is; Heyermans, Ghetto, 91: Met een zoet lijntje krijg je alles gedaan; Dievenp. 161: 'n Volgende (boef) troon je met 'n smoesje, 'n zoet lijntje naar 't bureau; evenzoo Ppl. 72; Het Volk, 27 April, 1914 p. 3 k. 1: De laatste was behoedzaam en trachtte den raad met een zoet lijntje mede te krijgen; Nierstrasz, 92: Eindelijk komt het sluitingsuur en worden de laatste plakkers met een zoet lijntje de deur uitgezet; Ndl. Wdb. VIII, 2344; fri. immen mei in sêft lyntsje ride. Bij Tuinman I, 242, staat hiervoor: met een zoet toomtje, dat we lezen bij Vierl. 159 (Hoe suldij soeter ende met soeter toompken het waeter connen zijn fortse benemen dan met een viercante zoode) en dat thans in Zuid-Nederland nog bekend is; zie Antw. Idiot. 1252; De Bo, 1167: met een zoet toomken, met zoetheid, met zachtheid. Evenzoo in het fri. mei in seafte team, bedaard, kalm.