1405. Uit de lijken geslagen zijn,
d.w.z. bedremmeld, geheel verslagen zijn, uit de ‘naven’ zijn. De uitdr. is ontleend aan het zeewezen. Onder de lijken verstaat men het touw, dat als omlijsting, als rand om de zeilen van een schip of een molen vastgenaaid wordt en dat dient om het uitscheuren te voorkomen. In letterlijken zin is dus uit de lijken geslagen, uit den rand gescheurd, van zijne plaats gerukt, dat overdrachtelijk kon beteekenen onklaar zijn (Winschooten, 139), ontzet, in de war zijn. Vgl. ook Colm, Malle Tots boertige vryery, anno 1617, 13: Gutt dat's verpeutert werk, dits hiel nou uyt 'e lyck, hier 's weer gien samen knoopen. Zie verder Gew. Weeuw. III, 7: Ze is gansch uyt de lyken gearbeid; De Brune, Bank. 146: Uyt de lijck geslagen; I, 264: Uyt de lyck geworpen; Sewel, 468: Uit de lyken geslagen, blown out of the boltrope; quashed, routed; Tuinman I, 151: Hy is uit de lyk geslagen, dat is, hy is geheel in de war, en in onmagt gebragt; Harrebomée II, 29; 32: Hij valt uit de lijken; Het Volk, 18 Sept. 1915, p. 1, k. 3: Zij wisten eenmaal beter, maar zijn sinds geruimen tijd dermate uit de lijken geslagen, dat zij met elken wind mee strijden. Synoniem zijn de Zuidnederlandsche uitdrukkingen uit de zwee zijn, uit zijn lood zijn, van zijn berdeken zijn, uit den haak zijn, verbabbereerd (ons verbauwereerd), beteuterd zijn (eng. off the hooks, off the hinges; fr. hors des gonds (van woede)), ontknierd, ontzet, verstoord, verward; vgl. ook nog de uitdr. zijn gat uit de haken loopen, waarvoor men in het stadsfriesch zegt de hakken uut de liken loopen; zie Taalgids III, 285 en Ndl. Wdb. V, 1356; 1357; VIII, 2298; in het Friesch: dat rint út 'e liken, dat loopt verkeerd; van iemand die zich overwerkt heeft, die overspannen is, zegt men eveneens dat hij út 'e liken is (Fri. Wdb. II, 221).