Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1402. In (de) lij liggen (of zijn),d.w.z. achterlijk zijn in zijne zaken, in de neer (draaikolk, tegenstroomGa naar voetnoot3)) zijn (Tuinman I, 189); fri. in de neerklits wêze of reitsje. Onder de lij verstaat men die zijde van het schip, waarheen de wind waait, die door het overhangende en uitgespannen zeil nedergedrukt wordt, en op het zwaard rust. Wanneer het eene schip de loef, of den bovenwind heeft, dan is het andere schip, dat onder den wind ligt, in lij, krijgt dus bijna geen wind en gaat niet zoo snel vooruit. In de 17de eeuw zijn de uitdr. in de lij brengen, in de lij raken, en in de lij zijn bekend; de laatste wordt door Winschooten, 139, verklaard als in de knel zijn. Zie ook Hooft, Ned. Hist. 432: Zulx de bespringers in de lij waren; 319: Dat hij hen leelijk in de lij gelaaten had; Vondel, Adonias, 91: Gij raeckt er lichtelyck in lij; Tuinman I, 324: Iemand in de lij brengen; Sewel, 467; Harreb. II, 29; Taal en Lett. XIV, 139; Ndl. Wdb. VIII, 2193. |
|