1397. De lier aan de wilgen hangen,
d.w.z. de poëzie laten varen, zich niet langer met dichten ophouden. De uitdr. is ontleend aan Psalm 137, 2, waar wordt medegedeeld, dat de Israëlieten de harp aan de wilgen (salix babylonica) hingen, tijdens hunne ballingschap in Babylonië; zie Zeeman, 264. In onze uitdr. heeft de lier dus de harp vervangen ‘de vermelding van de harp was voor vrij gebruik te beperkt, want deze past bij de hymne, de lier daarentegen past bij de poëzie in 't algemeen’ (Ndl. Wdb. VIII, 2130). Vgl. no. 1078; eng. to hang one's harp on the willow(-tree); fri. de strykstok oan 'e beam hingje; hy hat syn brân (slagzwaard) oan 'e wân (wand).