Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1382. Licht en dicht,d.w.z. niet soliede, vooral van gebouwen gezegd, luchtig en niet hecht gebouwd, uit de breeveertien gebouwd; vgl. C. Wildsch. V, 309: Eene schoone, rijke, zedelyke garderobe, niet zo wat ligt en digt, en mooi van kleur; maar in waarde gelijk aan de samaaren onzer overgrootmoeders. De uitdr. is verbasterd, daar we in de 17de eeuw aantreffen licht en ondicht (vgl. guur voor onguur), o.a. bij Beaumont, 38: Dit licht en ondicht werck; Huygens, Korenbl. XVI, 113: Jan is een kuycken van een lichte ondichte HoerGa naar voetnoot2). Thans heeft de beteekenis van licht die van (on)dicht geheel overschaduwd; zie no. 1250. Volgens het Ndl. Wdb. VIII, 1943 is de beteekenis ‘niet stevig en toch dicht’ en is dicht geen verkorting van ondicht; evenzoo in III, 2400: ‘licht en zoo dat alles goed gesloten, zonder scheuren of gaten is, maar ook niet meer’. |
|