1332. Een groote lantaarn zonder licht.
Hiermede wordt wel eens aangeduid iemand met een groot hoofd, of ook van eene forsche gestalte, maar zonder veel verstand (De Brune, 313: een groote kop, en kleyn verstand); in Zuid-Nederland: niet bezitten hetgeen men uitstalt, dus wat wij wel eens noemen een groote parade en een klein garnizoen; fri. in greate parade en lyts garnisoen. Zie Sartorius I, 1, 56: Een groote lanteerne sonder licht: de longis et ineptis hominibus dicitur; III, 5, 18: caput vacuum cerebro, een schoon Monstrancy sonder Heylighdom, de his qui corporis specie praecellunt, ingenio carentes. Vgl. ook Sinnep. 23; Smetius, 88; V. Moerk. 349; Brederoo, 3, 85: Siet den verwaanden geck, siet daer den holle Ton, een Lantaarn sonder Licht; Tuinman I, 257; Halma, 302: Eene groote lantaarn zonder ligt, grosse tête avec peu de sens, une grosse balourde, un gros falot; Sewel, 437; Harreb. II, 9 b; Ndl. Wdb. VIII, 1080; Joos, 87; 148; De Bo, 652 a: een kleen luchtje in een groote lanteern of eene groote lanteern met een kleen luchtje, van iemand die er uiterlijk sterk uitziet doch zwak is; en ook in onze beteekenis; Teirl. II, 200: 'T es ne grooten lanteeren en een klai' lucht, het is een pochhans; fri.: in lantearne sonder ljocht, iemand die een ander in 't licht staat; ook: eene ledige flesch (Fri. Wdb. II, 109 b); Villiers, 71; Breuls, 93; vgl. ook Wander II, 1804: grosze Laternen, kleine Lichter.