Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1327. Het land (in)hebben,d.w.z. ontevreden, gemelijk, kort aangebonden zijn; landerig of landziekig zijn (Ndl. Wdb. VIII, 1013); eig. zoo gestemd zijn als een zeeman op het land; als een matroos ‘die koortsen haalt op 't land, en lucht schept op de vloeden’ (Vondel, Lof der Zeevaart, vs. 6). Ook zegt men | |
[pagina 533]
| |
stierlijk het land hebbenGa naar voetnoot1) of het land hebben als een stier, d.w.z. als een stier, die aan een touw in de weide is vastgebonden; zie Nest, 54: Ze had danig het zuur. Ze had het land als een stier. Vgl. het fri. hy is in tsjoarbolle, hij is een tuierstier, die in de weide aan een tuier, een lange lijn, vast zit en gewoonlijk zeer norsch (niet zelden kwaadaardig) is; Antw. Idiot. 744: het land hebben, fier zijn, aanmatigend worden; Rutten, 245: zuur zien gelijk een vaar (stier). Hierbij behoort ook de uitdr. iemand het land opjagen of injagen, iemand in eene ontevreden, gemelijke stemming brengen, hem de pan aanjagen (Boekenoogen, 729). Eerst in de eerste helft der 19de eeuw komen deze zegswijzen voor; vgl. Ndl. Wdb. VIII, 973; Sjof. 171; Nkr. VI, 31 Aug., p. 4: Zij was zoo zuur en had zoo 't land; De Arbeid, 15 Nov. 1913, p. 3 k. 4: Ik kan me best voorstellen, dat de soci's vreeselijk het land inhadden. |
|