Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1317. Lachen als een boer, die kiespijn heeft,d.w.z. gedwongen lachen, hetzelfde als hy lacht als of hy tandt-pijn hadde (Sart. III, 5, 79); in Byenc. bl. 108: Ende si lachen als of sy den tantsweer haddenGa naar voetnoot1). Vgl. Tuinman I, 306: hy lacht als een boer, die de tandpyn heeft of als een paard dat bijten wil (zuur kijken); Harreb. I, 71; Het Volk, 18 Maart 1914, p. 5 k. 1: Maar hun lachen geleek toch wel veel op dat van boeren die kiespijn hebben; 22 April 1914, p. 1 k. 4: Wel tracht hij te lachen, maar hij doet het letterlijk als een boer, die kiespijn heeft; Nkr. VI, 28 Sept. p. 4: Zij lachen als van ouds de boer met pijn van slechte kiezen; 21 Dec. p. 6: Heemskerk zit met schaterlachjes als een boer die kiespijn heeft; Nkr. VIII, 17 Oct. p. 2: Zoo zij lachte, het was als de bekende door kiespijn geteisterde boer; VIII, 12 Dec. p. 4: Soms lachten ze, al leek het wat op boerenkiespijn mimiek; Menschenw. 497: De heeren lachten kiespijnzurig; syn. Lachen als een bok, die palm vreet (zie Nest, 103). Voor Zuid-Nederland vergelijk Schuermans, 322 b: lachen gelijk een hond die slaag krijgt; Rutten, 128: lachen gelijk die van Tienen grijzen; Antw. Idiot. 740: lachen gelijk 'nen boer, die tandpijn heeft, zuur zien; 1489: zingen gelijk 'nen boer die tandpijn heeft, weenen; Joos, 22: lachen gelijk een schaap dat koolblaren eet; nd. lachen wie ennen Bûr, den et Hûs afbrannt oder as de Bûr, wenn he mit 'n Messforken kiddelt ward (Eckart, 305); er lacht wie ein Töpfer der umgeschmissen hat (Wander V, 1533). |
|