Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1311. De laan uitgaan,Ga naar eind1311d.w.z. uit zijne betrekking gaan of ontslagen worden; inrukken; ook de laan uitgesmeten worden; iemand de laan uitsturen. De uitdr. schijnt zeer jong te zijn; ze komt althans in vroegere geschriften niet voor. Vgl. Nkr. III, 20 Juni p. 3: O, wandelaar, ik kan 't niet vergeten,
Door Ter Laan ben ik de laan uitgesmetenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 524]
| |
Prikk. V, 18: Allé! de laan uit! Subiet! verwaand stuk eten! Inrukken! Naar je kamer en verder geen nieuws! O.K. 53: De trompet is de laan uit, laat nou in Godsnaam die twee slokkers maar verder fluiten; Het Volk, 3 Maart 1914, p. 10 k. 4: Men wete dan dat de assistent, die uit de school klapt, onherroepelijk de laan uitgaat, zoo zijn superieuren daarvan de lucht krijgen; 7 Jan. 1914, p. 5 k. 2: De firma D. ziet er volstrekt geen been in haar (de werkvrouwen) de laan uit te sturen, zelfs al hebben zij 20 of meer jaren een school onderhouden; 11 Mei 1914 p. 2 k. 1: De patroon plaatste hun vlakweg voor de keus: bedanken voor partij en vakbond, of de laan uit; Nkr. V, 21 Oct. p. 3: Bedreigde je vroeger een mind're
‘Je gaat de laan uit, man!’
Dan bad ie en dan smeekt' ie;
Soms nam j'em genadig weer an.
Zie verder no. 425. |
|