1310. Iemand lagen leggen,
d.w.z. iemand op eene bedekte wijze in het verderf zoeken te storten; door kwade praktijken zoeken te benadeelen. De uitdr. wil eig. zeggen iemand strikken spannen, welke bet. blijkt uit het mnl. lage, dat beteekent ‘eene plaats, waar eene valstrik voor iemand gelegd is’, en vervolgens die valstrik zelf. Zie Vondel, War. d. Dieren XCL, vs. 14:
Die andren lagen leyd, oft onderstaet te do'on,
Werd zelfs in 't net gejaeght, en krijght verraders loon.
In de middeleeuwen kende men: enen lagen leggen naast het wkw. lagen of leggen, waarnaast het znw. lageleggere; zie ook Kiliaen: Laeghe, laqueus et insidiae; laeghen legghen, insidiari, tendere laqueos, dat herinuert aan het lat. laqueos disponere, spargere en laqueos alicui obtendere; retia alicui tendere (Journal, 145); Cats I, 469; De Brune, 21; Sewel, 431: Iemand laagen leggen, to ly in wait, to insnare; Halma, 297; Ndl. Wdb. VIII, 830; Mnl. Wdb. IV, 54; De Bo, 600; hd. jemand Fallstricke oder eine Schlinge legen (er laten inloopen); ins Garn (net) gehen, laufen (er inloopen); eng. to lay (a snare) for a p.