1303. Te kust en te keur,
d.w.z. naar wil (of wensch) en naar keuze, naar zijn welgevallen; gewoonlijk in verbinding met het werkwoord gaan. De woorden kust en keur drukken zinverwante begrippen uit, die thans als identiek worden opgevat (zie no. 1250); beide komen reeds in de middeleeuwen voor. Zonder de praepositie te wordt de verbinding aangetroffen bij Westerbaen II, 716: 't Huys is binnen bet voorsien, om u de kust en keur van alles aan te bien. Mèt het voorzetsel vinden we haar bij Hooft, Ged. I, 179:
Krielt het van vrijers niet om uw deur?
Mooghje niet gaen te kust en te keur?
En doeje niet branden, en blaecken, en braên,
Al waer 't u op lust een lonckje te slaen?
Zie verder C. Wildsch. II, 304; V, 302; Sewel, 428: Te kust en te keur, choise of goods; Halma, 296: Te kust en te keur, gemakkelijk, à souhait, facilement, sans peine; Harreb. I, 398 b; Ndl. Wdb. VIII, 618; Antw. Idiot. 728; Villiers 470.