Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1283. Krokodilletranen,d.w.z. geveinsde tranen, ‘tranen van gemaeckte droppen’ (Huygens, Korenbl. I, 28); eene gehuichelde smart; ook dikke tranen, tranen met tuiten. In vroegeren tijd gold de krokodil voor een valsch, huichelachtig dier, dat bijv. tusschen het riet verborgen, de stem van een schreiend kind nabootst, om zoo den voorbijganger aan te lokken en te dooden; eveneens beweerde men dat hij weent, wanneer hij zijn slachtoffer heeft verslonden, eene meening die oorspr. gold van de harpijen en later op de krokodillen is overgebracht. Zie Bestiarius (12de eeuw): Hic dum invenit hominem si poterit eum vincere, comedit. post et semper plorat eum. Ook Jacob v. Maerlant deelt in zijne Nat. Bloeme IV, 140 vlgg. mede, dat de krokodil ‘den mensche te flewen (beweenen) pleghet, als et hem doot heeft ghebeten’, welke meening we ook vinden bij Kiliaen, 917 b: homini imprimis insidias instruit, ac discerptum devoratumque deplorat, unde Paroemia orta: crocodili lachryma; Erasmus, 1500 Adagiorum Collectanea h 3 b: Crocodili lachrymae, crocodilus eminus conspecto homine lachrymare dicitur atque eundem mox devorat. Inde proverbii Crocodili lachryme: in eos qui se graviter ferre simulant incommodum eorum: quibus ipsi incommodum attulerunt. In onze taal komt de uitdr. in de litteratuur van het begin der 16de eeuw voor in De Castelein's De Conste van Rhetorycken, anno 1538, bl. 169, waar sprake is van cocodrilsche tranenGa naar voetnoot2); in de 17de eeuw lezen we bij Brederoo II, 412, 2147; III, 385, 52 van crocodille, krokediele tranen; ook bij Poirters, Mask. 161 en zoo bij vele andere schrijvers, waarvan we nog vermelden Brederoo, Het daget uyt den Oosten, vs. 944: Ghy weent wel, dochter, ja, soo doet de Cocodril,
Wanneer hy menschen vanght of yemandt heeft te wil.
In het hd. (16de eeuw) sprak en spreekt men eveneens van Krokodilstränen (vgl. Schulz, 407); in het eng. van crocodile tears; in het fr. van larmes de crocodile; in het Noorsch van krokodillegraad en krokodilletaarer. Zie Taal en Letteren IV, 307; Noord en Zuid XIX, 215; Volkskunde XXII, 233; Ndl. Wdb. VIII, 313; Villiers, 69. Opmerking verdient de door Kiliaen vermelde uitdr. verckens traenen krijten, de pueris plorantibus et nullas lacrymas dantibus dicitur, waarvoor men in het Friesch zegt hja skriemt bargetrienen, hij schreit tranen met tuiten, schijnt zeer aangedaan, maar is het nietGa naar voetnoot3). In den zin van dikke tranen lezen we ‘krokodilletranen’ in het Zondagsblad van Het Volk, 4 Juli 1914, p. 1 k. 3: Vader was er niet bij tegenwoordig, moeder huilde dikke krokodillentranen. |
|