1272. Twee kramers kennen elkaar wel,
d.w.z. de eene koopman zal zich door den anderen niet laten beetnemen; synoniem van de vroegere zegswijze: twee koomans kennen wel een penning-waerd naelden (Harreb. III, 268 a) en van twee joden weten wel wat eene bril kost (Nkr. V, 17 Oct. p. 2; A. Jodenh. 33; ook in het Nederd.; Eckart, 236), gezegd van twee slimmerds, die elkaar in slimheid niets toegeven; in de 16de eeuw Huig kent Haag of Aagt kent Trui wel (zie het Ndl. Wdb. V, 1336). Mag misschien ook vergeleken worden Adag. 21: den eenen ackelaer verstaet den anderen best, balbus balbum rectius intelligit? en Harreb. II, 112: twee snijders kennen wel eene naald? Vgl. ook nog Joos, 79: 't zijn twee kramers van eenen winkel; vgl. fr. s'entendre comme larrons en foire.